Een kunstenaar moet lijden
Een kunstenaar moet lijden
In de Volkskrant van 9 december 2020 nam economisch columnist Peter de Waard, in zijn column over de beschermingsduur van het auteursrecht, de gelegenheid te baat nog maar eens zichtbaar te maken hoe Nederland tegen cultuur en cultuurmakers aankijkt.
Kort gezegd was zijn stelling dat het auteursrecht, na de dood van de maker, enkel derden gelukkig maakt. Of zoals hij het zelf op Twitter samenvatte “De erfenis van een creatieve genie is cashen voor het nageslacht en de advocatuur. Daar moet een punt achter worden gezet.”
Aanleiding voor zijn stuk was het nieuws dat Bob Dylan zijn toekomstige rechten verzilverd had door verkoop van zijn auteursrechten. Een slechte zaak klaarblijkelijk.
De argumentatie waarom mag voor een zakelijke column in een kwaliteitskrant dun genoemd worden.
“De protestzanger van de jaren zestig van de 20ste eeuw is in de jaren twintig van de 21ste eeuw een gehaaide zakenman geworden,” constateert De Waard treurig. Een doodzonde voor een kunstenaar, zo lijkt de implicatie. Kunstenaars, weten wij allen, dienen wars te zijn van geld.
Evengoed, of misschien daarom vermoedt de columnist dat Dylan niet voor zichzelf, maar voor zijn kinderen koos. Sterker: dat niet Dylan maar zijn kinderen deze beslissing genomen hebben. “Zij denken, mogelijk gek gemaakt door een zakenbankier in Wall Street die spinsde op een deal, dat er meer of sneller geld te maken is door het geld te beleggen in aandelen, vastgoed of private equity.”
Dylan zelf, 80 jaar inmiddels, heeft het geld tenslotte niet nodig, weet De Waard. En is uiteraard niet werkelijk verworden tot een zakenman; de haaien om hem heen, zijn kinderen vooral, moe van het wachten op de dood van pa, stonden op de verkoop en dwongen hem te tekenen. Universal die de rechten kocht en de advocaten betrokken bij de deal zijn de lachende derden.
Het is zonder meer waar dat veel kunstenaars en artiesten door grote partijen en zakenlieden die meer verstand van rechten hebben dan van cultuur, stelselmatig worden uitgekleed. Het is van belang hen daar tegen te beschermen. Of het inperken van hun eigendomsrechten daartoe het geëigende middel is, lijkt evengoed moeilijk vol te houden.
Als enig argument dat toch te doen meldt de wakkere columnist dat er geen enkele reden is waarom “de erfgenamen van een groot artiest, die part noch deel hebben gehad aan het creatieve proces, nog zeven decennia lang geld opstrijken voor de copyrights. De rechten op ‘The time’s they are a changin’ zouden na Dylans dood gewoon moeten vervallen.”
Het is tekenend voor de Nederlandse mentaliteit dat hij niet bepleit dat zijn eigen kinderen na zijn dood zijn huis niet zouden mogen erven (dat niet door hen betaald of gebouwd is en volgens dezelfde logica terug zou moeten vallen aan de Staat), niet bepleit dat aandelen, merkenrechten of octrooien vrij dienen te vallen na de dood van de eigenaar of de oorspronkelijke creator, dat fabrieken, boerderijen of supermarkten niet overerfbaar mogen zijn. Enkel het auteursrecht van de maker is voor hem vogelvrij.
“Een juridische misstand,” zelfs.
“Muziekrechten zijn allang pure handelswaar geworden,” schrijft hij. Alsof daarmee een doorslaggevend argument gegeven wordt.
Zeker, het auteursrecht, het woord zegt het al, is bedoeld voor auteurs, maar is in de loop der jaren – evenals het naburig recht van artiesten – meer en meer verworden tot louter een exploitatierecht, dat in veel deelsectoren in de culturele industrie standaard aan exploitanten moet worden overgedragen (vele freelance schrijvers en fotografen voor onze dagbladen kunnen daar over meepraten). Van groot belang is dat dat evenwicht hersteld wordt. Een probleem dat inmiddels niet meer geldt voor Bob Dylan – al heeft ook hij zijn veren moeten laten en is ook hij regelmatig ‘legaal bestolen’ – , maar voor vele jongere en minder bekende auteurs is dat een reëel en dagelijks probleem.
Het enkele feit dat ook auteursrecht verhandelbare waarde vertegenwoordigt, dat ook een kunstwerk een product is waarin geïnvesteerd wordt en waarmee geld wordt verdiend is evengoed niet meer of minder dan een logische en rechtvaardige realiteit. De ‘auteursrechtrelevante sectoren’ zijn ook in ons land goed voor 6 procent van het Nederlandse bruto binnenlands product en 7,4 procent van de totale werkgelegenheid. De sector is van groter economisch belang dan de bouw. Het is in ons aller belang, daarom, dat de makers die de basis vormen van deze belangrijke sector van hun werk kunnen (blijven) bestaan. Dat het auteursrecht primair hen ten goede komt. Dáárin liggen vele juridische misstanden.
De achterhaalde romantische, maar in wezen diep puritanistische gedachte, dat een kunstenaar moet lijden en zijn kinderen, anders dan die van ‘echte zakenlieden’ uiteraard geen erfenis mag nalaten is bij bestrijding van die misstanden weinig behulpzaam en lijkt alleen in Nederland in een landelijk dagblad te kunnen worden afgedrukt.
Erwin Angad-Gaur
Schrijver, componist en voorzitter van Platform Makers (het samenwerkingverband van vakbonden en beroepsorganisaties voor auteurs en artiesten)